Op goed geluk

De ouders bouwden een warm nest. Dagenlang vlogen de takken af en aan en groeide het bouwsel uit tot een volwaardig verblijf. Een paar flinke zuchten later – de toeschouwers genoten van een roseetje – verschenen vier puntgave eieren. Slechts twee daarvan haalden de volgende ronde en zij transformeerden. Tot blubberende snavels die geluidloos hun dagelijkse portie wormen consumeerden. Daarna ging het snel, het is wonderlijk hoe energiek een kale vogel na een paar dagen beweegt, hoe snel zijn dons verandert in verenpennen die plots, na weer een paar dagen, veren zijn geworden.

Het was wachten op de eerste vluchtpoging, die voorbestemd was te stranden, vanwege de ongekend hoge populatie katten rond het nest. Zij loerden vanaf de grond en hadden de tot dan toe onbereikbare prooi in de gaten. Een lentestormwind deed zijn werk en de dag erna waren de vogels gevlogen. Of ter aarde gestort, opgepeuzeld, gered wellicht. Vader en moeder merel hupten nog dagen rond bij het nest, de bek vol lekkers, verbijsterend fluitend.

Het einde was triest, maar de amusementswaarde van Moeder Natuur in de lentetuin was onovertroffen.